
Dizzy van nieuwste SCP statistiek
Door Marijn Molema (blogteam Kennisweb Noord)
In ons hertenkamp staan twee lachspiegels, waar ik dikwijls voor stond. Bij de eerste spiegel wordt je lichaam helemaal uitgerekt, zodat eigenlijk alleen je hoofd en voeten nog zichtbaar zijn. Aan deze spiegel moest ik denken toen de Volkskrant op 5 juni de nieuwste SCP-studie samenvatte: ‘de kloof tussen stad en platteland bestaat niet’. De kloof is inderdaad een lachspiegel van de werkelijkheid, waarin het misvormde beeld ontstaat van twee uiterste polen waartussen alle nuance is weggevaagd. Het kloofdenken wordt in stand gehouden door opportunistische politiek en gemakzuchtige journalistiek. Het SCP-rapport voegt zich in een rij van wetenschappelijke studies die zich daartegen verzetten.
In de tweede spiegel van ons hertenkamp wordt je lichaam helemaal verbreed: kleine voetjes, smal hoofd en daartussen het lichaam als een dunne streep, uitgerekt van links tot rechts. Het kan als een (beeldende) samenvatting dienen voor Verschil in Nederland 2025. Volgens deze studie zijn verschillen tussen Nederlanders veel minder gebonden aan regio’s. Volgens hoofdauteur en socioloog Cok Vrooman kunnen verschillen beter in termen van ‘klasse’ beschreven en begrepen worden.
Waarom dan toch die regionale invalshoek? Dit komt ongetwijfeld voort uit het politiek-maatschappelijke debat, waarin de afgelopen jaren veel aandacht werd besteed aan het ‘onbehagen’ van regio’s. Als wetenschappelijk adviseur van de regering kon het SCP niet achterblijven met een eigen visie op het fenomeen. Daarom wordt grondige methodologische verantwoording gevolgd door spitsvondig gebruik van statistiek. Het SCP clustert data in vier kapitaalvormen: economisch, cultureel, sociaal en persoonlijk kapitaal. Met die vier kun je het totaalkapitaal berekenen, gevisualiseerd in de bekende boven-en-beneden-het-gemiddelde kaarten. Dit passe-partout wordt vervolgens op allerlei schaalniveaus toegepast: van provincies tot krimp- en anticipeergebieden, van de COROP-schaal tot de gemeentetypologie van het SCP zelf. Om vervolgens ieder gebied met het gemiddelde van alle gebieden te vergelijken. En wat blijkt? Het valt allemaal wel mee met die territoriale ongelijkheid. Natuurlijk komt er altijd een regio als slechtste uit de bus en natuurlijk zit Oost-Groningen daartussen. En Zuidoost-Drenthe niet te vergeten, scoort ook laag.
Het SCP voegt zich met de studie ook in het debat over ‘regionaal onbehagen’. Heeft de nationale politiek voldoende oog voor de regio waarin men woont? De vraag werd zo’n vijf jaar geleden voorgelegd. Hier ziet het SCP wel een significant verschil. Vooral in Groningen is er meer ‘plaatselijk ressentiment’. Hetzelfde gevoel maar dan in lichtere vorm heerst ook in Twente, de Achterhoek en Drentse, Friese, Zeeuwse en Limburgse regio’s.
Wat kunnen we nu met de SCP-studie, ook in het licht van het streven naar regionale ontwikkeling? Een streven dat tot politieke en maatschappelijke actie leidt, gericht op de ‘brede welvaart’ van heel ons land? Enerzijds is het goed dat het beeld bestreden wordt als zouden er hele grote welvaartsverschillen in Nederland zijn. Verschillen zullen er altijd zijn, maar gemeten naar algemene kapitaalvormen valt het wel mee. Dat is bemoedigend voor regio’s die zichzelf niet in de put praten en wat zelfbewuster willen worden. Anderzijds wordt je dizzy van alle statistieken en schaalniveaus waarmee het SCP op de proppen komt. Met als risico dat gedetailleerde invalshoeken opgaan in de spitsvondige kapitaal-categorie. Want hoe zit het nu met enkele indicatoren die niettemin van levensbelang zijn? In het rapport Elke regio telt! kwam nog pijnlijk naar voren, dat in sommige regio’s de gemiddelde levensverwachting zo’n zeven jaar lager ligt. Dat lijkt mij een verschil dat niet te bagatelliseren is, en wat je als land ook niet moet willen accepteren.
Een veel fundamentelere kritiek betreft de methode an sich. Deze en veel andere studies naar (regionale) ongelijkheid willen een landelijk beeld opleveren. En daarom zijn ze gebonden aan statistiek en enquête onderzoek met een nationaal karakter. Om die regionaal te interpreteren zijn er abstracte categorieën nodig waardoor je regio’s kunt kleuren en vergelijken. Maar de kleur en de vergelijking levert geen totaalbeeld op van de unieke kansen en belemmeringen in een regio. Dat totaalbeeld is niet met statistiek alleen te vangen maar vraagt om aanvullende, kwalitatieve methoden. Daar komt bij dat met name de kwantitatieve vergelijking tussen regio's schadelijk is voor onze maatschappelijke actie voor regionale ontwikkeling. Want het zijn altijd dezelfde regio’s die onderaan bungelen. We zeggen ‘benchmarking’ maar voor de hekkensluiters is het ‘drenchmarking’. Want stel je voor: als inwoner van een regio werk je hard aan het verbeteren van je imago, maar om de zoveel tijd schrijft de krant op basis vaan 'nieuw' onderzoek dat jou brede welvaart zoveel minder ‘scoort’ dan het gemiddelde. Wat blijft er dan nog van je werk over?
Tot slot: ik verwacht niet van landelijke adviesraden en/of planbureaus dat zij de balans tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden in het regionale onderzoek aanbrengen. Dit moet de regio zelf doen. In Noord-Nederland dienen we SCP-studies te vertalen en te verrijken zodat er een goed beeld ontstaat. Een beeld dat potenties en belemmeringen van regio’s over het voetlicht krijgt. Een beeld dat omgezet kan worden in actie voor ontwikkeling.